De epidermis toont een meerlagig globaal orthokeratotisch
verhoornend plaveiselepitheel, met centraal ter plaatse van de laesie
hyperparakeratose. Direct onder de epidermis ligt tot aan het subcutane
vetweefsel een relatief rustig ogende proliferatie bestaande uit
soms langgerekte buizen/ducti. Intraluminaal soms enig amorf materiaal.
Deze worden bekleed door een 2-lagig epitheel, bestaande uit een
kubisch basaloid epitheel en intraluminaal een focaal verbreed kubisch
epitheel met ruimer cytoplasma dat neigt tot vorming van (pseudo)micropapillae
(geen fibrovasculaire as). Deze cellen hebben een meer eosinofiel
cytoplasma en tonen soms de neiging tot snouting. Voorts tonen sommige
buizen een afgeplat epitheel. Er wordt geen necrose, atypie, solide
of invasieve groei gezien.
Immunohistochemisch onderzoek
toont aankleuring van luminale cellen voor S100 en EMA en van de
baslae cellen voor p63. Voorts verspreid in de dermis enkele adnexen
zonder afwijkingen. De CK7 toont diffuse aankleuring van de proliferatie
waarbij er uitbreiding wordt gezien tot aan de dermosubcutane overgang.
De CEA toont slechts focaal aankleuring van lumina van enkele structuren.
Plaatselijk gebieden met meer stromale desmoplasie.
Histomorfologisch
past het beeld bij een huidadnextumor van apocriene origine. Het
oppervlakkige gedeelte past heel goed bij een tubulair adenoom.
De diepergelegen component is meer sprieterig en iets wat infiltratief
van aspect. Er is geen perineurale groei of (lymf) angio-invasie
die duiden op maligne ontaarding, echter het infiltrerend aspect
is ongewoon voor een benigne tumor. Maligne ontaarding is derhalve
niet uitgesloten. |